JAN HANLO

1969-1912

WIJ KOMEN TER WERELD

Illustraties MMVI © Lyckle Aardema

Wij komen ter wereld, met rouw, uit de graven; met rouw, die gepast is, omdat wij nog dood zijn.
Ons lichaam ontstond uit de grond en uit planten, om eens te bereiken een veilige haven.

Een veilige haven: de schoot ener moeder, waar 't woelig verleden, geleidlijk en langzaam, eindlijk tot rust komt; ik dwaal in mijn vader.
In scheidende stromen voltrekt zich het leven.

Maar keren wij terug tot de plechtige rouwstoet:

De lijkwagen voert, met spannende riemen, de paarden, rustig, tot vlak voor het sterfhuis.

De vrienden verspreiden zich, achterwaarts lopend.

Het sterfhuis? neen - laat het lééfhuis zijn naam zijn,

want, zij het met smarten, de dode ontwaakt hier; geneest van zijn kwalen en vindt er zijn krachten, aanvaardt er in ernst en in wijsheid de toekomst.

De daaglijkse taken, zij eisen hun deel op: het breken van bruggen, het slopen der steden, het maken van levende dieren, van vruchten, en 't werk van penselen en blankmakend schrijfstift.

Verkwikkend is veelal de arbeid, en sterkend.
Tóch nuttig, zoals het opvullen van mijnen: het plaatsen van kolen en stinkende olie waar ze behoren, diep in de aarde.

Maar 't édelste streven maakt moe en maakt hongrig.

En wat zou er edeler zijn dan het scheppen van schone gewassen, uit vormloze stoffen, van runderen, reeën en kleurige hoenders, van vogels en honderden soorten van vissen, en honderden soorten van planten en wezens, die dan op hún beurt de natuur weer verrijken: de stamloze wortels en stompen van halmen.

Gezeten aan tafel, met helder wit linnen, baart onze mond, met stijgend genoegen, vruchten, radijzen volmaakt reeds van vormen; maar soms moet het koelende vuur nog van dienst zijn.

De helende kogel, gezocht door geweren, het trekkende mes, dat wel nimmer gefaald heeft, verbindt lijf en leven; geen wetenschap is er die ooit dit geheim een verklaring kon bieden.

Zo vullen de jaren zich met veel voortreflijks, - en ook met veel lelijks, ik laat dit nu rusten.

Gaandeweg worden wij steeds meer harmonisch, wanneer wij bereiken de tijd die men jeugd noemt.

De tijd van de jeugd, de tijd van de schoonheid. Heldere stemmen, die openlijk roepen. Blauwe ogen, of donkere ogen. De tijd van de jeugd, wie zal haar beschrijven.

Voor 't leren vergéten, zorgen de scholen.

Zij brengen de blanke, rustige, plaatsen in onze gedachten, zij leren ons lachen, en eenzame spelen, eenvoudig bedreven.

Wij worden steeds kleiner,


 

wij varen henen. Achter ons blijft een verlaten vlakte.