HET
ONGELUK, HET GELUK
Hetty is lang. Eén meter tweeennegentig. Ze volleybalt veel. Als de set-up goed ligt slaat ze de bal snoeihard binnen de driemeterlijn. Ze speelt in het eerste van Velocitas en ze is doorgedrongen tot de reservebank van de nederlandse selektie. Ze is net terug van een training. Ze zet een grote pot thee. Dat doet ze altijd. Haar ouders hebben haar een envelop vol kranteknipsels gestuurd: "Dames Velocitas kloppen Swift", "Blok Velocitas te sterk voor Swift", "Glansrol Hetty Swelinck bij streekduel damesvolleybal", "Velocitas: Titelkandidaat?" Hetty legt de knipsels ongelezen opzij. De thee is niet meer te heet. Ze drinkt. De meeste kraakpanden zijn anonieme vestingen. Florijnstraat 18 niet. De bewoners hebben geen planken voor de ramen, ze hebben naambordjes op de voordeur en aparte bellen. Tussen de zolderkamer van Hetty en het kraakpand ligt alleen een nauwe straat. Ze was thuis toen de nieuwe bewoners arriveerden. Ze keek toevallig uit het raam. Er stopte een busje. Er sprongen een paar mensen uit. Een kleine jongen plaatste een koevoet tussen de voordeur en de sponning en wrikte. De deur sprong met een kleine knal open. De nieuwe bewoners laadden wat matrassen uit, wat stoeltjes en wat tafeltjes. Ze brachten de lading binnen. De kleine jongen bracht een nieuw slot aan en sloot de deur. Het was binnen vier minuten gepiept. Zo gaat dat dus, dacht ze, het lijkt niet moeilijk. Het rebelse van kraken sprak haar aan, ook al wist ze dat ze er zelf te laf voor was. Ze interesseert zich voor de krakers. Toen ze een keer niets te doen had, op een zondag, heeft ze uitgezocht hoe ze heten. Op de begane grond woont ene Loes, op de eerste verdieping Tim, op de zolderverdieping wonen George en Ingrid. Ze kijkt of Tim thuis is. Dat doet ze veel de laatste tijd. Overdag is hij vaak weg. Dan ziet ze alleen de schildersezel die voor het raam staat. 's Avonds is hij wat meer thuis. Hij heeft geen gordijnen voor de ramen. Soms vangt ze dan een glimp van hem op. Hetty schat dat hij meer dan één meter negentig is. Ze heeft hem nog nooit in een spijkerbroek gezien. Hij draagt dunne kleurrijke broeken, vrij wijd meestal, met een overhemd of een hesje erboven. Origineel vindt ze. Dit keer heeft ze geluk: Hij is er. Ze drinkt haar derde kop thee leeg. Hij schuift z'n raam omhoog en gaat in het raamkozijn zitten. Hij draait een shagje en steekt hem op. Ze vraagt zich af of zijn donkerrode broek van katoen is of van echte zijde. Halverwege de sigaret wendt ze zich af. Ze vindt dat ze niet langer naar hem mag kijken. Ze moet zich nog omkleden. Ze verwisselt haar trainingspak voor een spijkerbroek en een sweater. Ondertussen vraagt ze zich af of hij op de kunstacademie zit. Als je afgaat op de schildersezel en z'n kleren zou je zeggen van wel denkt ze. Aan de andere kant, ze ziet hem nooit werken en hij heeft ook nooit een tekenmap bij zich. Ze weet het niet. Nu zou ze achter haar studieboeken moeten gaan zitten. Maar ze heeft geen zin. Ze laat zich diagonaal op het bed vallen. De meisjes uit haar team zeggen altijd dat trainen energie oplevert. Daar merkt ze nooit wat van. Ze is doodmoe. De houten bak is één meter zestig breed en twee meter twintig lang. Haar kamer is slechts vier bij viereneenhalf. Ze schaamt zich een beetje voor de afmetingen van het verlengde tweepersoons bed. Het ligt lekker maar het is een enorme sta-in-de-weg als ze op is. Soms geeft ze een schop tegen de helft waar Henk altijd lag. In het begin, toen het net uit was, sloeg ze vaak het hoofdkussen naast haar. Dat is nu over. Ze is het nu eens met het oordeel van Marjan: 'Henk is een arrogante individualist, punt'. Nu pakt ze een kussen en klemt het tegen haar buik. Dat geeft een veilig en beschermd gevoel. Een gigantische klap. Er vliegen glassscherven door de kamer. Het bed schudt. Ze gilt. De dreun sterft weg. Ze voelt met haar handen aan haar hoofd. Ze is nog heel. Ze blijft roerloos liggen. Ergens in de straat is een bom uit de oorlog ontploft, denkt ze. Ze hoort geluiden die ze niet herkent. Ze richt zich op en kijkt naar buiten. Op de plaats waar Tim in het raamkozijn zat slaan vlammen naar buiten. 'Tim' prevelt ze. Ze bidt dat hij op het moment van de ontploffing buiten was. Ze bidt dat alle krakers weg waren op dat ogenblik. Het hele pand staat in lichtelaaie. Op de begane grond en de zolder staan de gordijnen in brand. Alle ruiten zijn uit de kozijnen geblazen. De voordeur ligt plat op straat. Het was een gasexplosie denkt Hetty. Ze loopt de trap af en belt 06-11. 'De brandweer is onderweg' zegt de juffrouw van de meldkamer. Boven stelt ze vast dat de vuurzee zich heeft uitgebreid: zelfs het dak staat nu in brand. Het hele huis licht op als een fakkel. Ze voelt de hitte van het vuur door het open raam heen. In de verte klinken sirenes. Het schrille geluid komt snel dichterbij. Vanuit de Van Scheltingastraat draait een grote brandweerauto de straat in gevolgd door twee ambulances met zwaailicht. Er wordt aangeklopt. 'Binnen' zegt Hetty.
Het is Femke, haar benedenbuurvrouw. Ze is lijkbleek. 'Ik kwam even kijken hoe het met je is' zegt ze. 'Goed' zegt Hetty. 'Nee, je bloedt' 'Ik bloed?' 'Ja. Laat me 's kijken. Er zit een glassplinter naast je oog'. Hetty loopt naar de spiegel. Er ligt een donker spoortje bloed op de zijkant van haar gezicht. Vanaf het jukbeen tot op de wang. Het stelt niet veel voor. Bij de wastafel pakt ze een pincet. Daarmee verwijdert ze het stukje glas. De deurbel gaat. Hetty gaat er naar toe. Femke raapt de grootste glasscherven bij elkaar en gooit ze in de prullemand. Ze kijkt naar buiten. Er wordt vanaf verschillende posities geblust. Eén brandweerman staat op de uitschuifladder van de brandweerauto het dak nat te spuiten. Er zijn minder vlammen dan eerst en er is meer rook. Het stinkt naar verbrand tapijt. Het werkterrein voor de hulpverlening wordt afgezet met linten die aan paaltjes en bomen worden vastgeknoopt. Zo houdt de politie nieuwsgierige buurtbewoners en andere ramptoeristen op afstand. De ambulances zijn nog leeg. Ze staan startklaar, met geopende achterklep. Hetty is terug. 'Het was de brandweer' zegt ze 'ze wilden ons waarschuwen'. 'Waarvoor?' vraagt Femke. 'Als de wind draait vliegen er vonken onze kant op, dan moeten wij het huis uit'. 'Ik heb geen idee naar wie ik toe moet'. 'Je kent wel iemand' zegt Hetty licht geërgerd. 'Ik zal Freek 's bellen'. Met een bezorgd gezicht verlaat Femke de kamer. De mogelijke evacuatie laat Hetty koud. Wat haar echt verontrust is het lot van de krakers. Toch zoekt ze haar paspoort, rijbewijs en OV-jaarkaart op. Ze legt ook drie fotoalbums, een slipje en haar toilettas klaar voor het geval ze weg zou moeten. Uit de keuken beneden haalt ze stoffer en blik. Daarmee veegt ze de kleinere scherfjes op. Ze stofzuigt om de splintertjes te verwijderen. Als ze klaar is kijkt ze naar de overkant. De vlammen zijn bijna gedoofd. Er gaan twee brandweermannen met gasmaskers en houwelen het huis in. Ze gaan naar slachtoffers zoeken denkt Hetty. Ze houdt haar hart vast. Ze heeft het idee dat ze eerst de begane grond inspecteren maar ze weet het niet zeker. Ze komen naar buiten en overleggen met iemand. De brandweercommandant? Ze gaan het huis weer in. Hetty volgt hun eerste stappen op de trap. Ze verdwijnen maar komen op Tim's verdieping weer even in het zicht. Ze heeft het niet meer en kijkt een andere kant op. Er kruipt een jongen onder het lint door. God zij geprezen! Het is hem, Tim! Hij leeft! Voor ze zelf beseft wat ze doet roept ze keihard: 'Tim!!' Twee brandweerlieden en een ambulancebroeder draaien hun hoofd en kijken naar haar. Tim niet. Hij lijkt wel in trance. Hij heeft alleen oog voor het brandende huis. Hetty schaamt zich voor haar kreet: hij kent haar niet eens. Ze gelooft dat ze naar hem had willen zwaaien. Hij is nu dichtbij maar ze durft niet nogmaals te roepen. Hij praat met de man van wie Hetty denkt dat hij de brandweercommandant is. De brandweerlieden met gasmaskers staan in de deuropening. Eén van hen steekt een duim omhoog. Ze hebben geen slachtoffers gevonden denkt Hetty opgelucht. Ze doen hun maskers af en brengen verslag uit aan de "commandant". Deze wenkt de ambulancebroeders. Die knikken, lopen naar hun ambulance, slaan de achterklep dicht en nemen plaats achter het stuur. Ze rijden langzaam weg. Tim staat roerloos naast het groepje brandweerlieden. Dan loopt hij als een slaapwandelaar het huis binnen. De rook is zo dicht dat Hetty maar net ziet hoe hij de eerste traptreden neemt. Een van de brandweerlieden gaat achter hem aan. Hetty vermoedt dat de brand alles verwoest heeft. Toch kan ze zich wel in Tim verplaatsen. Hij kan waarschijnlijk niet bevatten dat alles weg is. Hij komt alweer naar buiten, hoestend. De brandweerman heeft een arm om zijn schouder geslagen. Hij wijst naar Hetty's raam. Tim kijkt hem verbaasd aan. Ze praten kort. De brandweerman wijst nogmaals naar haar raam. Nu snapt Hetty de toedracht: Deze man heeft haar "Tim!!" horen schreeuwen. Tim kijkt naar boven. Ze roept door het gat in haar raam: 'Even wachten, ik kom beneden'. Haar hart klopt snel. Ze rent de trap af en doet open. 'Hij moet even tot zichzelf komen' zegt de brandweerman vaderlijk. Hetty knikt. Tim hoest alleen maar. 'Loop maar mee' zegt ze beheerst 'het zijn drie trappen'. Tim gaat voorop. Hij stinkt naar rook. Z'n broek is van katoen. Op de tweede verdieping steekt Femke haar hoofd om de deur. Ze zegt: 'We hoeven er toch niet uit hè?' Hetty gelooft dat de branweerman het gevaar voor vonken overdreef. 'Nee, maak je geen zorgen' zegt ze. Ze arriveren op de derde verdieping. 'Is dit je deur?' vraagt Tim. 'Ja. Doe maar open' zegt Hetty. Tim gaat naar binnen en loopt direct door naar het raam. 'Ik ben Hetty trouwens'. 'O ja'. Hij keert zich niet om. 'Zal ik koffie voor je maken?' 'Graag'. Ze vult het koffiezetapparaat met koffie en water en gaat naast hem staan. 'Wat erg voor je' zegt ze zacht. 'Ja' zegt hij. 'Het was een waanzinnige klap. Ik lag op bed' zegt ze. Hij knikt en kijkt haar aan. We zijn exact even lang denkt Hetty. 'Je hebt bloed op je wang' zegt hij. 'O. Helemaal vergeten. Een glassplinter'. Ze loopt naar de wastafel en veegt met een washandje het donkere bloed weg. 'Hoe heette je ook al weer?' 'Hetty'. 'Hoe wist je dat ik Tim ben?' Het enige wat haar te binnen schiet is een eerlijk antwoord. 'Ik heb een keer op je naambordje gekeken'. 'O'. 'Een beetje nieuwsgierig van me hè?' 'Geeft niet'. 'Ik had niks te doen'. 'Je hoeft jezelf niet te verontschuldigen'. 'Oké. Wat heb je in je koffie?' 'Alleen suiker'. Ze schenkt de kopjes vol. 'Bij begrafenissen drinken ze ook altijd koffie' zegt hij bitter. 'Wat bedoel je?' vraagt Heleen. 'Weet jij een ander woord voor koffie?' 'Nee' zegt Heleen 'Of wil je geen koffie?' 'Het andere woord voor koffie is "troost" '. Hij wil een beetje getroost worden, denkt ze tevreden. Ze zet zijn koffie bij de gemakkelijke stoel. Ze wil hem bij het raam weglokken. Anders kijkt hij maar naar het uitgebrande huis. Ze gaat zelf aan tafel zitten. Hij begint een shagje te rollen. Een asbak denkt ze. Hetty rookt niet en heeft geen rokende vrienden. Ergens achter in de kast heeft ze er een. Ze zet het asbakje naast hem neer en gaat weer zitten. Hij steekt z'n shagje aan. 'Ik heb geluk gehad' zegt hij. Ze knikt. Ze ziet hem nog in het raamkozijn zitten. 'We hebben allemaal geluk gehad'. 'Er was niemand thuis he?' 'Iedereen was weg'. 'Waar zijn de anderen nu?' 'Ingrid en George zitten in Den Haag, Loes is bij een vriendin of zo'. 'Ze weten dus nog van niks?' 'Nee'. Het is even stil. 'Was het een gasexplosie?' vraagt Hetty. 'De brandweer denkt van wel. Ik denk het ook. We hadden alle gasleidingen zelf aangelegd. God, daar waren we nog trots op ook'. Hij neemt een slok van z'n koffie. 'Het dringt nog niet allemaal tot me door' zegt hij. Ze begrijpt wat hij bedoelt, maar zegt niets. 'Ik kan zometeen naar de overkant lopen en Steelpulse opzetten, snap je wat ik bedoel?' 'Ja'. 'En m'n boeken, dat kan ik me ook niet voorstellen'. 'Had je veel boeken?' 'Heel veel'. 'Wat erg'. 'Ja'. Hij dooft z'n sigaret. 'Wil je nog een kop?' 'Graag. Tof van je dat je me zo opvangt'. 'Kleine moeite'. Ze schenkt in. 'Kijk, dit is alles wat ik heb'. Hij legt een sleutelbos op tafel, een portemonnee, een pakje shag, een pakje kauwgom en een ingepakt boek dat hij steeds in z'n hand heeft gehouden. 'Heb je toch nog een boek' zegt Hetty. Ze schrikt van haar eigen reaktie, maar Tim lacht, voor het eerst. 'Dit boek is mijn redding geweest' zegt hij 'Ik had er vanochtend een recensie over gelezen en vanmiddag dacht ik: kom, ik ga het kopen. Dat was een goed idee want ik was nog niet eens de Van Scheltingastraat uit of die enorme knal klonk'. 'Jeetje' zegt Hetty. 'Ik had geen idee dat m'n eigen huis geëxplodeerd was dus ik ben rustig naar de boekhandel gelopen'. Hetty is blij dat hij spraakzamer is dan in het begin. Toch blijft het een tijdje stil. 'Zeg Hetty'. 'Ja' 'Doe jij aan volleybal?' Ze is verbaasd. Ze heeft pas alle sporen die aan volleybal doen denken, foto's, medailles, bekers, uit haar kamer verwijderd. 'Hoe weet je dat?' 'Zo maar, gokje. Je bent lang. Ik zie je wel eens in trainingspak.' 'Nou, je hebt gelijk, ik volleybal.' 'Heb je wel eens van Hetty Swelinck gehoord?' 'Jawel, dat ben ik zelf'. 'Dat meen je niet. Ik heb vanochtend nog over Hetty Swelinck gelezen in de Gezinskoerier'. 'Ik speel voor Velocitas'. 'En hoe! Je bent beroemd!' 'In Groningen' zegt ze bescheiden. Hij staat op en loopt langs haar naar het raam. Ze ruikt opnieuw de scherpe rooklucht. 'De boekenkast staat nog overeind' zegt Tim. Ze gaat naast hem staan. Het interieur is helemaal zwart. Er drijven rookflarden uit de raamopeningen. Het pand is drijfnat. De brandweer is aan het nablussen. Ze kijkt op haar horloge. Het is kwart over zes. Ze overweegt om haar eetafspraak met Marjan af te zeggen en bij hem te blijven. 'Zeg Tim'. 'Ja?' 'Ik heb om half zeven afgesproken bij een vriendin'. 'Ja, oké, ik ga zo'. 'Ik wilde het net afzeggen'. 'Nee. ben je gek. Hoe laat is het?' 'Kwart over zes'. 'Dan is ze waarschijnlijk al voor je aan het koken'. Daar heeft hij gelijk in denkt ze. Ze vindt dat ze beter kan gaan, maar ze vraagt zich af waar hij heen moet. 'Waar wil jij dan heen?' 'O, ik blijf op straat. Ik wil Loes, Ingrid en George opwachten'. 'Nee, dan kun je beter hier blijven'. Ze vertrouwt hem.
'Hier?' 'Ja. Ik geef je zo lang een sleutel, dan kun je ze hier opvangen'. 'Weet je het zeker?' 'Tuurlijk. Hier heb je de sleutel'. 'Hetty?' 'Ja?' 'Je bent een schat'. Hij kijkt haar aan. Ze kijkt weg. De jongens die ze kent geven nooit zulke complimenten. 'Je kunt één ding voor me doen' zegt ze. 'En dat is?' 'Een douche nemen en iets anders aantrekken'. 'Ik heb niks anders'. 'Ik wel. Een hele kast vol.' Ze tikt op de kast. Ze weet dat haar broeken hem passen. 'Je bent gek'. 'Mischien wel'. Ze glimlacht. 'Afwachten maar' zegt Tim. 'Ik ben over twee uur wel terug. Als je eerder weggaat gooi je dan de sleutel door de brievenbus?' 'Oké'. 'Tot ziens. Sterkte'. 'So long buurvrouw'. Ze vertrekt. Hij neemt z'n vertrouwde positie bij het raam weer in. Hij ziet haar wegfietsen. Hij tuurt naar de zwartgeblakerde kozijnen op de eerste verdieping. Alles is weg denkt hij: boeken casettes, CD's, foto's, documenten, alles. 'Ik heb geen verleden meer' mompelt hij 'ik ben niemand'. De brandweer stopt met blussen. Een brandweerman klimt langs de uitschuifladder omlaag. De brandweerlieden rollen de slangen op grote haspels. Hij ziet twee meisjes onder het lint door komen. Hij herkent ze: Loes en haar vriendin. Hij pakt de sleutel, verlaat de kamer, loopt de trappen af en gaat naar buiten. Daar staren de meisjes naar het huis. 'Hallo' zegt Tim. 'O, Tim' zegt Loes 'waar zat jij toen het gebeurde?'. 'In de Van Scheltingastraat'. 'We hadden zonet de radio aan, toen hoorden we het. Ik kan het niet geloven'. 'Ik eerst ook niet'. 'Hoe moet het nou verder?' 'We kraken binnenkort iets anders'. Ze knikt. 'Morgen moeten we naar de politie' zegt Tim. 'Moet dat?' 'Dat hebben ze gevraagd. Tien uur op het hoofdbureau'. 'Nou oké. Zeg Tim'. 'Ja?' 'Ik ben zo ongerust over Domino'. Haar kat. Dat ik daar niet eerder aan gedacht heb denkt hij. 'Ik heb hem nog niet gezien'. 'Hij zit normaal wel altijd buiten maar toch'. 'Hij is waarschijnlijk schuw door alle drukte' zegt Tim. Hij onderdrukt het beeld van een dode poes die door het open raam naar buiten wordt gekatapulteerd. 'Dat denk ik ook'. 'We kunnen hem wel zoeken'. 'We hebben niks om hem mee te lokken'. 'Ik heb wel melk'. Loes is verbaasd. 'Wacht maar' zegt Tim. Hij gaat Hetty's huis binnen. Even later komt hij met een pak melk en een schoteltje weer naar buiten. Loes neemt de spulletjes over en verdwijnt achter het huis.
'Ben jij het huis nog in geweest of zo?' vraagt de vriendin. 'Hoezo?' 'Je stinkt helemaal naar rook'. 'Is het erg?' 'Nogal'. Douchen en verkleden denkt Tim. Loes komt alweer de hoek om. Ze heeft Domino op de arm. Ze straalt. Ze zet het schoteltje bij haar voeten neer en laat hem drinken. De brandweer rijdt weg. Het begint te schemeren. Loes' vriendin vraagt: 'Heb je al onderdak vannacht?' 'Ja' liegt Tim. 'Oké, da's geregeld dus. Loes, zullen wij 's gaan?' 'Ja goed'. Loes geeft hem een half pak melk terug. 'Tot morgen bij de politie' zegt ze. Ze stapt bij haar vriendin achterop de fiets met Domino in de arm en zwaait even.
In de douche naast Hetty's kamer heeft Tim de keus uit drie soorten douchelotion. Hij neemt van alle drie een beetje. Hij wil goed schoon worden. Hij besluit morgenvroeg onderbroeken te kopen, scheerspullen en een tandenborstel. Verder wil hij zo z'n stinkende kleren uit wassen. Hij treurt om de kleren die hij kwijt is. Vooral om het donkere zijden overhemd en de linnen zomerbroek. Kleren zijn moeilijk te vervangen vindt hij. Ze hebben iets persoonlijks. Ik ben naakt en alles kwijt, denkt hij, ik moet opnieuw beginnen.
Tim knipt in Hetty's kamer het licht aan. Hij opent nieuwsgierig de garderobekast. Geen jurken, geen rokken, stelt hij vast, alleen broeken, overhemden, sweaters, T-shirts, truien en twee trainingspakken. De mogelijkheid om in het trainingstenue van een beroemde volleybalster rond te lopen stemt hem vrolijk. Hij trekt snel een broek en een jasje aan en maakt volleybalbewegingen: de smash, de blokkeersprong, het onderhands verdedigen. Hij gaat op zoek naar zeeppoeder en een teiltje. Hij vindt het in het keukentje beneden. Femke steekt haar hoofd weer om de deur. 'Goed volk' roept hij geruststellend. De deur gaat dicht. Hij wast z'n kleren uit in de douche. Hij hangt ze uit in de kamer. Wat een enorm bed denkt hij. Haar vriend is vast over de twee meter.
Ik heb honger denkt hij. Hij pakt z'n portemonnee en de sleutel, doet het licht uit, verlaat de kamer en gaat naar beneden. Buiten maakt het uitgebrande huis een sinistere indruk. Hij probeert er geen aandacht aan te schenken. In de Van Scheltingastraat loopt hij een snackbar in.
Hetty fietst de Florijnstraat in. Ze tuurt naar haar zolderraam. Ze is teleurgesteld: er brandt geen licht. Ze maakt haar fiets aan het hek vast. Er staat een schimmig paar voor het kraakpand. Als ze zich niet vergist zijn het Ingrid en George. Ze loopt op ze af. 'Hallo' zegt ze. Ingrid en George kijken om. 'Ik ben jullie overbuurvrouw'. 'Ja, ik ken je wel. Hallo' zegt George. 'Ik niet' zegt Ingrid. 'Ah jawel. Je weet wel, zij is dat meisje waar Tim zo weg van is' zegt George tegen Ingrid. Hetty gelooft haar oren niet. 'O ja' zegt Ingrid 'maar die is meestal in trainingspak toch?' 'Vaak wel' zegt Hetty. George kijkt alweer naar het huis. 'Shit, shit, shit, shit' zegt hij. Ingrid slaat haar arm om zijn middel. 'Als jullie willen kun je bij mij wel een kop thee krijgen' zegt Hetty. Het blijft stil. Ze vraagt zich af of ze haar wel horen. 'Nee, nee, dank je' zegt Ingrid. 'Zullen we gaan?' vraagt George. 'Ja, oké' zegt Ingrid.
Ze sjokken weg in de richting van de Berendsstraat. Hetty voelt zich alleen. Als Tim weg van me is, vraagt ze zich af, waarom is hij dan vertrokken? Of zei die George zo maar wat? Ik had gewoon niet naar Marjan moeten gaan, denkt ze. Ze opent de voordeur en zoekt naar de sleutel van Tim. Nergens te vinden. Ze maakt licht. Geen sleutel. De deur zwaait verder open. 'Ben je de post bij elkaar aan het zoeken?' vraagt Tim. 'Tim!' Ze komt overeind. 'Nee, nee, ik zocht je sleutel'. 'Had ik al weg moeten zijn?' 'Nee, nee, maar ik zag geen licht branden'. 'Ik ben even een patatje wezen eten'. 'Kom verder'. Ze beklimmen de trap. Ze ruikt de douchelotion. 'Je hebt je goed opgefrist'. 'Ja en omgekleed'. 'Ik zie het'. Ze lacht. De combinatie van het trainingspak met zwartleren schoenen verraadt dat Tim niet echt een sportief type is. 'Hoe staat het?' vraagt Tim. 'Heel sportief' liegt Hetty. Dat Tim het pak heeft uitgekozen versterkt haar zelfvertrouwen. Ze komen in de kamer. 'Ik heb net George en Ingrid nog gezien' zegt ze. 'Hoe waren ze er aan toe?' 'Moeilijk aanspreekbaar, vond ik' 'Da's normaal'. 'Ja. Ze zeiden dat jij het wel eens over me had'. Tim voelt zich betrapt. 'Wat moet ik daar nou op zeggen?' Het is dus waar, denkt Hetty tevreden. 'Niks. Wil je wat drinken?' 'Jawel. Heb je een pilsje?' 'Nee, alleen jus d'orange'. 'Jus d'orange graag'. Ze schenkt twee glazen in. 'Ik heb een verrassing voor je'. Ze zoekt tussen haar bandjes en zet een cassette op. 'Steelpulse!' roept Tim bij de eerste toontjes 'Heb jij dat ook?' 'Hoor je toch?' Hij heeft kippevel. De vertrouwde klanken maken hem gelukkig. Hij luistert met zijn ogen dicht. Alles leek weg, niets is echt weg, je moet opnieuw beginnen, zegt een stem van binnen. Hetty durft langdurig naar zijn gezicht te kijken. Zo is hij mooi vindt ze. Springerig zwart haar, hoog voorhoofd, donkere wenkbrauwen, smalle neus, volle lippen en een kleine moedervlek naast de mond. Ze nipt van haar jus d'orange. Schrik, verdriet, vrolijkheid, geluk, het is allemaal van zijn gezicht af te lezen. Hij doet geen moeite het te verbergen. Dat maakt hem anders dan anderen. Hij opent z'n ogen. Ze blijft kijken. 'Heb ik iets van je aan of zo?' vraagt hij. Ze zien op hetzelfde moment het dwaze van zijn vraag in en barsten in lachen uit. 'Weet je dat ik hier nog gevolleybald heb?' zegt Tim. 'Hè?' 'Ik heb gesmashed, geblokkeerd en verdedigd'. 'Doe het nog 's' zegt Hetty met een twinkeling in haar ogen. 'Durf ik niet'. 'Lafaard'. 'Ja, ik ben laf'. 'Tim, als ik jou was zou ik iets anders aandoen. Het is hier geen sporthal. Bovendien heb ik het pak morgen eigenlijk nodig'. 'Je bent veeleisend'. 'Dat trainingspak is geen gezicht met die schoenen eronder'. 'Oké, oké, ik zal me verkleden'.
'Zoek maar wat uit'. Hij kiest een zwarte jeans uit en een groene blouse. Hij trekt de trainingsspullen uit. 'O jee, die blouse heeft een damessluiting' zegt ze. 'Jij mag helemaal niet kijken' zegt hij. 'Sorry'. Hij kan goed overweg met de vreemd geplaatste knoopjes. Hij kijkt in de spiegel of alles goed zit. Hetty keert het bandje om. Tim ziet hoe ze met een routinebeweging een hinderlijke lok van het lange blonde haar over haar schouder werkt. Hij gaat in de gemakkelijke stoel zitten. Hij voelt zich comfortabeler in deze kleren, minder ontheemd. Het lijkt wel, denkt hij, of zij de weg kent die uit het moeras voert. Ze geeft je in een ommezien het idee of je haar al tijden kent. En toch is ze in die paar uur ook al veranderd: ze is minder schuw dan eerst. Hij probeert een glimp op te vangen van haar groene ogen, maar zij kijkt een andere kant op. 'Heb je al onderdak geregeld voor vannacht?' vraagt ze. Hij schrikt een beetje. 'Nee, maar ik kan op elk moment bij een vriend terecht'. 'Dus dat is geen probleem'. 'Nee'. 'Je had anders hier wel kunnen slapen'. Ze kijkt hem nog steeds niet aan. 'Is niet nodig'. 'Prima'. Het is lang stil. Waarom gooi ik altijd mijn eigen glazen in? denkt hij. Als ik die vriend erbuiten had gelaten had ik hier kunnen slapen. Aan de andere kant, dat dat had gemogen betekent dat ze me wel mag. Op z'n minst. Daar is hij tevreden over. Hetty voelt zich schuldig. Ze heeft het gevoel dat ze te ver is gegaan. Hij is 's middags alles kwijt geraakt wat hij had, en zij is nu al uit alle macht bezig hem in te palmen, vindt ze. Ze zoekt naar een neutraal onderwerp. 'Wat ga je nou doen morgen?' vraagt ze. 'Eerst naar de politie, dan onderbroeken en toiletspullen kopen. Ik wil ook een vergadering beleggen over een nieuw kraakpand'. 'Wordt het moeilijk iets te vinden?' 'Op het kraakspreekuur weten ze meestal wel wat'. 'Ik ben nog nooit in een kraakpand geweest'. 'Ik zal je laten weten waar ik kom te wonen'. 'Dan kom ik echt hoor'. 'Tuurlijk kom je'. Ze zet een ander bandje op. Er schiet hem iets te binnen, een anekdote. Hij vertelt: 'Er was eens een psycholoog die net ontslagen was. Hij ging naar Jung om te klagen, maar Jung feliciteerde hem. Hij zei: Mooi, dan kan er nu iets nieuws gebeuren'. 'Aardig, maar waarom vertel je dit?' 'Dat vraag ik mezelf ook af'. 'Stond het in een van je boeken?' 'Ja'. Het is even stil. 'Nu weet ik waarom' zegt Tim. 'Vertel'. 'Het is verschrikkelijk als je wereld in een klap instort, maar daarna gebeuren er goede onverwachte dingen'. 'Je kunt het ook veel simpeler zeggen: na regen komt zonneschijn'. 'Da's waar. De brand is de regen. Jij bent de zon'. Het compliment raakt haar diep. 'Jij bent ook een zon' zegt ze. 'Er is maar één zon'. 'Er zijn duizenden zonnen. Elke ster is een zon'. 'Je hebt gelijk'. Hetty vecht tegen de vlinders in haar buik. Ze is bang om opdringerig te worden.
'Tim, ik ga altijd vroeg naar bed'. 'Ja oké. Ik ga'. Hij staat op. 'Wacht even. Jij houdt toch van volleybal hè?' 'Ja. Ga je een kleine demonstratie geven?' 'Nee'. 'Laf'. 'Jij durfde net ook niet'. 'Nu wel. Als jij ook durft'. 'Wat wil je dan doen?' 'Jij smasht, ik blokkeer'. 'Nou vooruit. We gaan naar het midden van de kamer'. Ze stellen zich recht tegenover elkaar op. Haar borsten raken zijn borst. Hun ogen zijn precies even hoog. Hun armen even lang. Ze kijken elkaar lang aan. Hetty is verkocht. 'Nu!' roept Tim. Ze springen. Zij komt hoger. Ze slaat de denkbeeldige bal. Haar arm landt op zijn schouder. Zodra haar voeten de grond raken kust ze hem op de mond. Ze laat haar arm op zijn schouder liggen. Hij onderdrukt z'n verbazing. Hij slaat z'n armen om haar middel. 'Ga je gang' zegt hij. Ze kust hem opnieuw. Teder. Hij kust haar in de hals. Ze kussen elkaar op de mond. Vurig. Haar handen strelen haar eigen blouse. Zijn handen gaan door haar soepele haar. 'Mmmm, ik ruik m'n douchelotion' zegt ze. 'Ik heb van alle drie lotions een beetje genomen' zegt hij. 'Je bent raar'. Ze lacht. 'Jij bent raar. Je volleybalt raar'. 'Helemaal niet. Ik sloeg de bal dwars door het blok'. 'Daarna zoende je de tegenstander'. 'Per ongeluk'. 'Maakt niet uit. Het was een overtreding'. Ze kust hem opnieuw. 'Zalige overtreding' zegt ze. Hij plaatst zijn been tussen de hare. 'Voetfout' fluistert hij in haar oor. Ze gniffelt en drukt zich tegen hem aan. Hij voelt haar borsten tegen zijn borst, haar kruis tegen zijn heup. Het is volmaakt. Zijn inwendige stem zegt: Je bent alles kwijt, je hebt niets te verliezen, je bent vrij. Hij zoent haar gezicht en kust haar oor nat. Haar ene hand ligt op zijn bil, haar andere hand houdt z'n haar vast. Hun monden zoeken elkaar op. Hun tongen tasten elkaar af. Zo vurig heb ik altijd willen vrijen denkt ze. Hij mag me aanraken waar hij maar wil. Zijn handen verdwijnen onder haar sweater. Zijn vingers strelen haar blote huid. Zij gaat met haar nagels over zijn broek. Hij haakt haar BH los. Zij begint aan de damessluiting van zijn blouse. Ze zoenen met de lippen alleen. Hij houdt de zijkant van haar borsten vast. Zij gaat met een hand over zijn buik en maakt met de andere hand de knoop van haar broek los. Hij trekt de rits een beetje open. Z'n handen gaan aan de achterkant bij de broekband naar binnen. Ze maakt de knoop van zijn broek los. Hij trekt zijn blouse uit en helpt haar met haar sweater. De BH valt op de grond. Ze buigt zich voorover. Ze maakt zijn veters los. Hij schopt z'n schoenen uit. Ze maakt haar eigen veters los. Hij heeft z'n handen op haar hoofd. Ze komt overeind. 'Je bent mooi' zegt hij. 'Dank je'. Ze trekt aan hem. Hij dribbelt achter haar aan. Ze geeft hem een duw. Hij valt op het gigantische bed. Ze klimt op hem. 'Wat heb je een enorm bed' zegt hij. 'Heb ik aan m'n vorige vriendje te danken'. 'Vriendje?' 'Bij wijze van spreken. Hij was twee meter zes'. Ze lachen en vrijen met de benen in elkaar verstrengeld. Ze richt zich op. Hij kust haar borsten. Ze stapt uit het bed om zijn broek uit te sjorren. Ze stapt elegant uit haar eigen broek. Hij ligt op z'n zij naar haar te kijken. 'Kijk niet zo' zegt ze. Hij negeert haar gebod. Ze gaat zijdelings naast hem liggen. 'Ik heb geen kondooms' zegt ze. 'Geeft niet' zegt Tim 'ander keertje'. Hetty schuift haar been tussen de zijne. Ze pakt met een hand z'n oor vast en geeft hem natte kussen op z'n gezicht. Haar onzekerheid is weg. Ik ben dat meisje waar Tim zo weg van is, zo voelt ze zich. Tim draait zich op z'n rug en neemt haar mee. Ze schuift heen en weer over zijn heup. Hij houdt afwisselend haar rug en billen vast. Haar ademhaling wordt dieper. Haar tepels zijn hard. Het windt hem allemaal op. Ze gaat verder op zijn buik. Ze kreunt er zachtjes bij. Ze richt zich een beetje op. Ze kijken elkaar even aan. Hij ziet blosjes op het smalle gezicht. Haar bewegingen worden gerichter en feller. Ze heeft haar ogen dicht. Haar handen liggen strak tegen zijn hoofdhuid. De toon en het ritme van het kreunen veranderen. Ze komt klaar met een rauwe gil. Hij voelt hoe haar rug in een klap zacht en soepel wordt. Ze laat haar volle gewicht op hem rusten en zegt: 'Oei, oei, oei, oei'. De goden zijn gek, denkt Tim, eerst pakken ze je alles af wat je hebt en dezelfde dag smijten ze een idiote portie geluk op je bord. Hij wil het geluk doseren. 'Hetty'. 'Hmm'. 'Leef je nog?' 'Zo'n beetje'. Ze rolt zich op de zij. Haar haren zitten in de war. Ze straalt. 'Ik wil straks verder met je vrijen'. 'Mag'. 'Ik weet ook al hoe'. 'Zo, zo'. 'Maar eerst wil ik een shagje roken'. 'Waarom?' 'Anders verdrink ik'. 'Anders verdrink je? Waarin?' 'Het geluk'. Hij probeert weg te kijken maar dat lukt niet. |